Fotopersbureau Het Zuiden, 14 januari 1933
Dit grote pand is een van de meest tot de verbeelding sprekende gebouwen van de stad. De geschiedschrijvers maken gewag van het eerste huis dat de hertog van Brabant in de nieuwe stad liet bouwen. In de 16de-eeuwse cijnsboeken staat inderdaad vermeld: 'vanden huyse eertyts toebehoorende den hertoge van Brabant'. In die tijd is het echter al in particuliere handen. Het perceel heeft in 1520 een breedte van 83 voet (= 23,87 m), hetgeen gelijk is aan de breedte van de panden Pensmarkt 16/18, 20, 22 en 24 met inbegrip van de zijmuren aan weerszijden. In 1573 wordt geen breedtemaat vermeld, het pand blijkt dan in meerdere delen te zijn verdeeld. Deze verdeling is echter reeds in de 13de eeuw een feit. Het oorspronkelijke 12de-eeuwse, in tufsteen gebouwde, hertogelijk huis stond grotendeels op de plaats van de huidige panden Pensmarkt 22 en 24, iets ingegraven in het dekzand dat hier op circa 3,80 m +NAP ligt. In het midden van de 13de eeuw wordt, na meerdere ophogingen van het terrein en mogelijk een brand, het natuurstenen gebouw gesloopt. Met het sloopmateriaal en nieuwe bakstenen wordt een groot nieuw huis gebouwd, waarschijnlijk door Lombardische geldschieters. In 1293 is er namelijk sprake van een erfcijns op een stenen huis, dat voorheen het Lombardenhuis ('domus Lombardorum') was. Het lijkt erop dat het omvangrijke gebouw toen al in tweeën gesplitst was. Het bestond uit meerdere bouwdelen, die in de 14de eeuw opgedeeld zijn in meerdere afzonderlijke huizen. In het hoofdstuk over de huizen worden aan de hand van de nog aanwezige kelders een proeve tot reconstructie gemaakt van dit grote gebouwencomplex. Het noordelijke gedeelte is in de 19de eeuw, op de kelders na, geheel vernieuwd, zodat alleen de plattegrond nog enigszins betrouwbaar te reconstrueren is. Het zuidelijke gedeelte, Pensmarkt 16/18 en 20 is, hoewel in de 17de en 19de eeuw sterk verbouwd, nog gedeeltelijk aanwezig, zodat een reconstructie van het grote gebouwencomplex in globale vorm mogelijk is. Hier wordt de 16de-eeuwse situatie beschreven aangezien het pand toen nog in zijn hoofdvorm, zij het verdeeld in afzonderlijke huizen, aanwezig was. Het zuidelijke gedeelte, Pensmarkt 16, 18 en 20 werd reeds in 1435 'De Zwaen' genoemd. Deze naam behield het pand gedurende eeuwen, ook toen het in het begin van de 16de eeuw herberg werd. In 1519 wordt een testament opgemaakt waarin de inventaris van de herberg wordt omschreven. Er wordt melding gemaakt van een grote 'solder', een 'kelder', een 'heert', een 'aftercamere', twee 'camers' en een 'coecken' waar verschillende tafels, schragen, stoelen, zitbanken, kasten en negen bedden staan. Er is ook sprake van een brouwketel en een hoenderkooi. Het geheel wordt omschreven als 'stenen huis, erf en achterhuis' wanneer het door de erfgenamen van Andries Moll verkocht wordt aan Jan de Cock en Jan van der Wiel. Deze personen zijn dan ook bezitters van de beide buurhuizen. In de zettingen en heffingen voor ruitergeld in het begin van de 16de eeuw worden hun namen en die van anderen meermalen vermeld. In totaal worden vijf personen genoemd, die gezien de hoogte van de | 256 |
bedragen als bezitters kunnen worden bestempeld. Bij de haardentelling van 1553 wordt Mathijs vanden Wiele (familie van Jan, die het buurhuis, Pensmarkt 22 bezat?) als bezitter aangeslagen voor vier schouwen, hetgeen voor een dergelijk groot huis met de functie van herberg niet veel is. In dat jaar blijkt het huis 'inden zwane' leeg te staan. Het pand bezat een inrijpoort aan de Pensmarkt en een achterhuis of stalling. Later, in de 17de eeuw, wordt ook een poort vermeld in de Karrenstraat. Hiermee wordt de Dode Nieuwstraat bedoeld, die hier na het opheffen van het Minderbroedersklooster is aangelegd. Bij het bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in 1986/'88 en 1995 zijn het hoofdpand en het poortgebouw aan de Pensmarkt alsmede de achtervleugel onderzocht. De drie bouwdelen waren geheel onderkelderd en stonden met elkaar in verbinding. Vooral de kelder van het hoofdpand is van een indrukwekkende omvang. Tot in de jaren dertig van de 20ste eeuw was er een houten balklaag met onderslagbalk aanwezig, die gesteund werd door een natuurstenen kolom in het midden. Deze constructie dateerde echter niet uit de eerste bouwperiode, aangezien er toen waarschijnlijk nog geen kelder onder het hoofdpand aanwezig was. Wanneer de kelder is aangelegd, kon door latere verstoringen, niet meer worden vastgesteld. Een datering in de eerste helft van de 14de eeuw is aannemelijk. De fundering van de linker zijmuur bestaat uit kistwerk met hergebruikte tufsteen. Deze zware muur met grondbogen dateert uit de 13de eeuw. Ook onder de keldervloer is puin van de tufstenen voorganger aangetroffen, maar ook gebakken daktegels, die echter moeilijk uit de eerste bouwperiode kunnen dateren. Uit de bouwsporen valt de plaats van de gesloopte rechter zijmuur vast te stellen. Deze fundering droeg waarschijnlijk de scheidingsmuur met het smallere poortgebouw ter rechterzijde. Dit smallere bouwdeel bezat een kelder met vermoedelijk drie velden met kruisribgewelven achter elkaar. De achtermuur van de hoofdkelder en die van de smalle kelder lagen in één lijn. Waarschijnlijk is deze de fundering van de oorspronkelijke achtergevel van de hoofdbouwmassa aan de Pensmarkt. Deze grote bouwmassa omvatte behalve het hoofdpand en het poortgebouw ook de twee rechts ernaast gelegen voorste gedeelten van Pensmarkt 22 en 24. Achter de hoofdkelder waren twee kelders met een tongewelf aanwezig. Vergelijkbare achterkelders bevinden zich ook onder de rechter buurpanden, zodat ze een soort basement vormden voor een achteraanbouw die als een galerij tegen de hoofdbouwmassa stond. | 257 |
In de kapconstructie van de hoofdbouwmassa zit veel hergebruikt eikenhout, dat behoort tot een zware sporenkap. Deze was voorzien van zeker twee haanhouten, die zo zwaar zijn gedimensioneerd, dat ze met gemak een bergzolder konden dragen. Deze langskap liep ook over het poortgedeelte door. In de 17de eeuw is de kap sterk veranderd, maar hij geeft nog altijd een indruk van de enorme grootte van de langskap die over de volle breedte van het Lombardenhuis zal hebben doorgelopen. De oude moer- en kinderbintenbalklagen zijn in de 17de eeuw veranderd. Het poorthuis kreeg toen een geheel nieuwe enkelvoudige balklaag. Achter het hoofdpand aan de Pensmarkt stond een smalle, geheel onderkelderde achtervleugel, die in minstens twee fasen is gebouwd. Mogelijk is deze later tegen de hoofdvleugel aangebouwd. In de hoek tussen beide was een veelhoekige traptoren. Niet bekend is of het pand oudere en ruimere trappen bezat. De achtervleugel dateert waarschijnlijk uit de 14de eeuw. De linker zijmuur ervan is van oudsher de grens met het buurpand. Hier kunnen we de stallen en het koetshuis situeren, waarvan in de 17de-eeuwse akten sprake is. Door rigoureuze sloop en nieuwbouw in de late 19de eeuw zijn geen verdere gegevens over de achtervleugel bekend. Na de confiscatie van het Minderbroedersklooster is in de jaren veertig van de 17de eeuw de Dode Nieuwstraat aangelegd. Hierdoor kon Pensmarkt 16/18 een achteruitgang krijgen. Dit zal de reden zijn voor de verbouwing van het poorthuis aan de voorzijde. Het smalle zijhuis kreeg toen nieuwe enkelvoudige balklagen. Bij deze verbouwing is ook de brede pilastergevel met kolossale Ionische orde aangebracht en is de kap veranderd. Het is niet onwaarschijnlijk dat toen ook de traptoren is vervangen door inpandige trappen, waarvan slechts een houten spiltrap naar de zolder rest. | 258 |
In de kelders van dit pand zijn de restanten gevonden van het paleis van de hertog "De Swaen". De zwaan is van oudsher een embleem van de Brabantse hertogen. Bron: Kring Vrienden 's-Hertogenbosch Bron: Verkennend onderzoek publieksfuncties kelders aan Markt en Pensmarkt |
Café Parlement25 en 26. "De Swaen". De geschiedschrijver Cuperinus spreekt van een herberg De Swaen tegenover het Vleeschhuis. Hij verhaalt, dat de Hertog in 't jaar 1206 aan de Minderbroeders toestond, achter zijn Casteel "De Swane" een klooster te bouwen. Dit pand zou dus de historische plek kunnen zijn, waar eenmaal Hertog Hendriks jachtslot stond. | 22 |
Pand met 2 verdiepingen onder met Hollandse pannen gedekt schilddak; vroeg 18e eeuwse, in schoon metselwerk opgetrokken, 4 vensterassen brede voorgevel met moderne, natuurstenen winkelpui en daarboven kolossale Ionische pilasters op hardstenen basement en afgedekt door geprofileerde, gekorniste kroonlijst; T-ramen. Achtergevel na oorlogsschade vernieuwd. Achter de gevels gaan twee middeleeuwse (13e eeuw ?) huizen - in de funderingen van de voorgevels resteert een zware, in kloostermoppen opgetrokken, spitsboogvormige grondboog - schuil, die waarschijnlijk in de 16e eeuw zijn samengevoegd en een gemeenschappelijke kap met eiken dakbeschot en met drie dubbele eiken dekbalkjukken met geschoorde nokstijl en geschoorde nokgording, hebben gekregen. In het oostelijke pand: kelder met kruisribgewelven; een gang met tongewelf aan westzijde; moer- en kinderbinten balklagen; open, laat 19e eeuws trappehuis met lichtkap in achterste gedeelte. Aan de achterzijde tegen dit pand een vlakgedekt achterhuis met twee verdiepingen, moer- en kinderbinten balklagen en keuken op 1e verdieping met schouw met schildpadtegels. Onder de latere bebouwing op het achtererf: a. kelder met troggewelven tussen gordelbogen en met waterput; b. kelder met tongewelf en twee stookplaatsen. |
Nos. 16, 18 en 20 maar dat ik in Deel I p. 10 reeds noemde diens optrek, omdat het te klein was om als een hertogelijk paleis te worden aangemerkt; daartoe diende dan ook meer het Hof van Brabant, zooals wij op blz. 278 en 279 reeds zagen.
Over dit zoogenaamd paleis deelt Cuperinus het volgende mede 1): Die vrome prinche Henricus, die eerste van dien naem, hartoghe van Brabant, alsoo hy die stat van den Bosch
| 511 | ||||||||||||||||||||||||||
seer lieff ende begracyt hadde, want die stat door zijn toedoen ende neersticheyt synen oorspronc genomen hadde, soo stichtede hy in die stadt twee vroome husen, te weten een palleys voor zijn wooninge ende optreck int selve huys, dat nu in de Swaen is tegen dat Vleeshuys over (en het ander het Hof van Brabant); en voorts 2): In den jaere 1206 3) wert eerst begrepen ende begonnen te maeken dat clooster van die Minnebroeders ten Bosch ende hartoch Henrick van Brabant gaf hen die plaetse af ter thuys in die Swane, dat doen des princhen pallays was. Wanneer dit huis ophield het zoogenaamde paleis 4) te zijn en hoe het uit het domein van de Hertogen van Brabant is gekomen in handen van particulieren, als wanneer het den naam van de Zwaan zal gekregen hebben, is mij niet kunnen blijken. Zeker is het in ieder geval, dat het reeds lang vóór 13 December 1519 geen hertogelijk bezit meer was, want in eene Bossche Schepen akte van dien datum werd al verklaard door Mary, dochter van wijlen Willem van Perwys en Christina, de dochter van Gerart Moll, hoe dat haer by testament ende uyterste wille wilner Andries Moll's, zoen wilner Gerarts Moll voers., haers oems, aenverstorven is een vierde gedeelte in huys, erve ende hoff met zynen rechten toehehoerten, gelegen in der stat van 's-Hertogenhosch, geheyten den Zwaen, tegen Vleeshuys over, en dat zij nu met hare mede-erfgenamen, zijnde de kinderen van haren broeder, dat huis wil verkoopen, weshalve zij daartoe volmacht geeft; nog sterker blijkt zulks uit eene Bossche Schepenakte van 13 Maart 1519 (hier was zeker eene andere tijdrekening in het spel), waarbij genoemde Mary, nu geheeten de dochter van Willem van Perwys, en Christina, de dochter van Gerard de Moll; de kinderen van Dirck en Gerard, zonen van Willem van Perwys en Christina de Moll voornoemd; Agnes, dochter van Willem Vos en Sophia, de dochter van Gerard | 512 | ||||||||||||||||||||||||||
de Moll en weduwe van Gerard van der Hauthart; Gerard, zoon van Johannes van den Bogaert, als man van Christina, dochter van Willem Vos en Sophia de Moll; Johannes Ruysse, zoon van Everard en Elisabeth, de dochter van Willem Vos en Sophia de Moll; Gerard, zoon van Johannes Lambertszoon en man van Heylwig, de dochter van Johannes de Allaer; Jordanus de Boest, Wouter van der Rullen en Tilman van den Broeck, kerkmeesters der St. Janskerk te den Bosch, niet alleen als uitvoerders van den uitersten wil maar ook als legatarissen van Catharina de Allaer weduwe van Andries de Moll, (zijnde de overige hiervoren genoemde personen de erfgenamen van gezegden Andries de Moll en zijne echtgenoote Catharina de Allaer,) verkochten hunne parten in het huis de Zwaan, dat alstoen gezegd werd te zijn een domus lapidea, area ac domus posterior, ipsis mutuo coadjacentes en afkomstig van Gerard van Eyndhoven, zijnde het door Daniel van Gewande Egidiuszoon verkocht geweest aan meergenoemden Andries de Moll Gerardszoon en zijnde het vroeger begrensd geweest door het huis van genoemden van Eyndhoven ex uno en dat van Henrick van Steenwijck ex alio, terwijl het nu begrensd werd door het huis van Jan de Cock Gijsbrechtszoon 5) ex uno en dat van Jan, den zoon van Mathijs, genaamd die Pijper, ex alio, en strekkende het zich van af de Markt achterwaarts uit tot aan het Minderbroedersklooster; koopers werden toen daarvan genoemde Jan de Cock en Jan van den Wiel Mathijszoon (Reg. n° 118 f. 135). Voormelde Catharina de Allaer was de dochter van Laurentius Gijsbrechtszn de Allaer en werd voor een deel gerechtigd in het huis de Zwaan tengevolge van haar huwelijk met Andries de Moll Gerardszoon meergenoemd, die het, als gezegd, gekocht had; zoowel zij als haar man overleden in dat huis, dat toen blijkbaar reeds eene herberg was, daar zij toch in haar testament verklaarde, dat wijlen de rentmeester Dicbier
| 513 | ||||||||||||||||||||||||||
met mannen van leen kosten had gemaakt in zekere gedingen voer die tolners tot hueren huyse gedaen 6). Den 29 Maart 1519 (Reg. n° 118 f. 137) verkochten voorts Egidius en Elisabeth, kinderen van Dirck van Perwys, zoon van Willem en Christina de Moll voornoemd, alsmede Hendrica, dochter van Herman van de Voort en weduwe van Gerard van Perwys, (den zoon van Willem en Christina meergenoemd), zij zoo voor zich en als opkomende voor hare kinderen, hunne aandeelen in het hierbedoeld huis aan de reeds genoemde Jan de Cock en Jan van den Wiel, die daardoor algeheele eigenaars daarvan werden. Jan de Cock droeg daarop zijne helft daarin over aan zijnen voornoemden medekooper, die zich daarop als eigenaar van dit huis gedroeg, zooals blijkt uit de navolgende Bossche schepen akte:
Notum sit universis. Quod cum Asswerus de Gerwen tanquam potens ad infrascripta vigore procurationis, sibi a sororibus Maria Jacops, matre, Willelma de Nerwen, submatre, Clara Verelst, procuratrice. Elisabeth de Cleve, Maria Anthonis, Cornelia Huygen et Hadewige Appels, conventualibus senioribus sororum conventualium conventus Montis Sanctae Katherinae, siti infra libertatem de Oisterwijck, in litteris scabinorum ejusdem libertatis de Oisterwijc datae et concessae, hujusmodi annuum et hereditarium censum octo librarum monetae pro tempore solutionis hujusmodi census in Buscoducis ad bursam communiter currentes, qualem Johannes van den Wyell, filius Mathiae, dicto conventui annuo in festo nativitatis beati Johannis Baptistae solvere tenetur de et ex sua domo et area, sitis in Buscoducis prope forum, dictis communiter den Swaen, hereditarie supportasset dicto Johanni van den Wyel, filio Mathiae, prout in litteris scabinorum de Buscoducis super hoc confectis plenius continetur, constituta igitur coram scabinis infrascriptis Barbara 7),
| 514 | ||||||||||||||||||||||||||
relicta quondam dicti Johannis van den Wyel, filii quondam Mathiae, tanquam potens vigore potestatis sibi per eundem Johaunem van den Wyel in suo testamento ac ultima et extrema voluntate, ut apparebat, attributae, cum suo tutore etc. dato, dictum annuum et hereditarium censuin octo librarum legitime et hereditarie supportavit Mathiae 8), filio quondam dicti Johannis van den Wyel et Johanni, filio Everardi van den Water, tanquam marito et tutori legitimo Juttae, suae uxoris, filiae dicti quondam Johannis van den Wyel etc. Testes interfuerunt scabini in Buscoducis Everardus van den Water et Franciscus Bogart. Datum septima die mensis Novembris anno Domini millesimo quingentesimo quadragesimo octavo.
Van meergenoemden Jan van den Wiel Mathijszn kwam de Zwaan ten slotte door erfenis voor de eene helft aan Mechteld, de dochter van Robert Vos en Catharina van den Wiel Mathijsdochter en voor de andere helft aan hare zuster Catharina Vos, huisvrouw van Roeland, zoon van Jacob Servaeszoon van Weert, in onderstaande noot vermeld. Genoemde Catharina Vos ruilde 17 Maart 1611 de helft in de Zwaan met haren zwager Jan van Weert tegen de helft in diens huis genaamd de Vergulde Pantoffel, staande, als gezegd, aan de Pensmarkt; deze verkocht bedoelde helft in de Zwaan 3 Februari 1612 aan Jan Janszn van Tilborch, die later Pynappel schijnt genaamd te zijn. Voor Schepenen van den Bosch verkochten daarna den 21 Juli 1639 (Reg. n° 382 f. 418) Robert en Jeronimus Donckers, zonen van wijlen Jaspar Donckers en Mechteld, de dochter van Robert Vos en Catharina van den Wiel, die weder de dochter was van Mathys van den Wiel voornoemd,
| 515 | ||||||||||||||||||||||||||
de helft en Angela en Anna, de dochters van wijlen Jan Pynappel en Catharina van den Heuvel, alsmede de momboirs over Guiliam en Elisabeth, onmondige kinderen van Symon, den zoon van laatstgenoemde echtelieden Pynappel, 3/5 in de andere helft van dit huis, dat alsnu gezegd werd te zijn: eene huysinge, erve, hoff ende achterhuys oft stallinge, genoempt den Swaen, gestaen ende gelegen binnen dese stadt aen de gemeyn Merckt tegenover het Vleeshuys tussen de huijsinge, genoempt de Cuyp, eertijts Augustijn Pauweter, nu Jan van Boxmeer toebehoerende, ex uno ende tussen de huysinge, geheiten St. Jacob, den kijnderen Simons van de Water toebehoerende, streckende van de gemeyn straete achterwaerts totten erve des convents van de Minderbroeders, aan mr. Geraert van Nuenen, toen rentmeester en kastelein der heerlijkheid Tilburg 9). Marcelis Pynappel, ook zoon van meergenoemde echtelieden Pynappel, verkocht daarop den 3 April 1642 1/5 in gezegde andere helft aan zijnen broeder Francisco Pynappel. Nadat laatstgenoemde personen daarvan eigenaars waren geworden zal het huis de Zwaan als eene herberg verhuurd zijn geweest, daar toch Butkens in zijne Trophées du Brabant III p. 153 het volgende mededeelt: Nota, dat Joost van Hedichusen, drost van Heesiuyck 10) en Hubrecht, sijn broeder, drost van den Heer van Meeuwen, hun reclameren van den Huyse van Hedichusen en Heusden, sed nihil est de ea re, want sy commen, soo men sekerlijck weet, van huysluyden van den dorpe van Heechuysen en men seght, dat hun vader herberge hield binnen den Bosch in de Swaen, daer sy ten lesten door tegenloop van fortune moeste uytscheyden en quam tot Meeuwen woonen, daer sy doen weder wat bequamen, maer en hadden geen noblesse in den kop, sigh selve wel kennende en sijn syne dochters meest geheyllickt aen boeren. | 516 | ||||||||||||||||||||||||||
Den 14 Augustus 1648 (Reg. n° 395 f. 188) verkochten mr. Geraert van Nuenen, die toen was secretaris der heerlijkheid Tilburg en Goirle, de 1/2 en 3/5 in de andere helft, en Francisco Pynappel, gewezen provisor-generaal van de vivres van den Koning van Spanje, wonende te Antwerpen, de overige 2/5 van laatstbedoelde helft in de Zwaan, die nu werd gezegd te zijn: een huys, erve, hoff ende achterhuys oft stallinge ende poirte, voor aen Merckt, gemeynlick genoempt den Swaen, aan Jonker Gijsbert Pieck van Tienhoven, raad en rentmeester-generaal van de Domeinen van Brabant in het Kwartier van den Bosch en president-schepen van die stad. Diens erven, zijnde Otto Walraven baron Quadt van Lanscroon, heer van Niel, als weduwnaar van Johanna Elisabeth Pieck van Tienhoven, en Willem Pieck, heer van Enspick, als man van Cornelia Pieck van Tienhoven 11), verkochten 28 Mei 1691 (Reg. n° 506 f. 329) aan Theodoor van Velpe, koopman te den Bosch, a. het huis de Zwaan, dat nu ook gezegd werd te zijn: huis, erf, tuin, achterhuis of stalling en koetshuis, alsmede eene poort, uitkomende in de Karrenstraat (thans de Doode Nieuwstraat geheeten); b. een erf, afkomstig van het Minderbroedersklooster en gelegen Westwaarts aan de Karrenstraat (thans de Doode Nieuwstraat), Zuidwaarts aan het huis de Put 12), met eene galerij daarop en daarlangs gestaan hebbende, Oostwaarts aan eene wende en Noordwaarts aan een gedeelte van eene kapel 13) van gezegd klooster, - zijnde dit erf door voornoemden Gijsbert Pieck 12 Maart 1665 gekocht geweest van Johan Gans en Maria Sprongh, weduwe van Frans Blom.
Genoemde Theodoor van Velpe, van wien reeds op blz. 347 werd melding gemaakt, was een afstammeling van
| 517 | ||||||||||||||||||||||||||
Wouter van Velpe, die te St. Truyen geboren werd en van zijne vrouw Anna van Bruyst had een zoon: Thomas van Velpe, die huwde Maria van Boecop, dochter van Theodorus en Catelijn van den Gevel; zij werden in de kerk te St. Michielsgestel begraven. Hun zoon was:
Jan van Velpe, bierbrouwer, geboren te St Michielsgestel, stierf Januari 1630, huwde 1° Henrica, dochter van Jan Everardszoon van Ravesteyn en Adriana Suerincx; zij stierf 1615; 2° Sophia, dochter van mr. Roelof Loeckemans, pensionaris van den Bosch. Van zijne eerste vrouw had hij:
I. Thomas van Velpe, hiervoren sub a genoemd, geboren te den Bosch 1598, huwde 1624 Anna Potteye, (dochter van Philip en Anna van Bladel), die na zijnen dood hertrouwde met Andries van Beugen Janszn 14). Hunne kinderen waren:
| 518 | ||||||||||||||||||||||||||
II. Mr. Wilhelmus Petrus van Velpe, hiervoren sub c genoemd, werd gedoopt 8 September 1692; hij was advocaat te Brussel en huwde Johanna Catharina de Collinet de Stockheim, (die na zijnen dood hertrouwde met den Bosschen bierbrouwer Theodorus Josephus Hack.) Hunne kinderen waren:
Thans staan op het erf van de Zwaan voor het grootste gedeelte het vereenigingslokaal van den R.K. Werkliedenbond en voor het overige het winkelhuis, nu genummerd 22 en 24.
| 519 |
Noten | |
1. | Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 30. Zie verder nog blz 27 (en vlgd. van dit Deel. |
2. | Dr. C.R. Hermans l.c. p. 35. |
3. | Van Heurn Beschrijving zegt, dat dit eerst in 1258 geschiedde. |
4. | Volgens Gramaye Taxandria p. 8 gaf de Hertog van Brabant aan de Minderbroeders zijn geheel zoo genaamd paleis. |
5. | Dit was het huis In St. Jacob. |
6. | Taxandria XV p. 245, alwaar de inboedel van dit huis, zooals die door Catharina de Allaer was nagelaten, beschreven is. |
7. | Haar familienaam was de Cock; zij was de dochter van Jan en Barbara van Kelmis. |
8. | Deze Mathijs, zoon van Jan, den zoon van Mathijs van den Wiel, was in 1608 reeds dood, nalatende als zijne weduwe Elisabeth de Louw en de navolgende kinderen, die hij van haar had: Mechteld, huisvrouw van jonker Eustaes van Gerwen (wier kinderen waren Maria, Cathalijn, Peter, Guillaume, Mechteld en Cecilia van Gerwen), Catharina, de huisvrouw van Robert Vos (wier kinderen waren Catharina, de huisvrouw van Roeland van Weert en Mechteld, de huisvrouw van Jaspar Donckers) en Jan van den Wiel. |
9. | Men zie over hem Deel II p. 68. |
10. | Hij kocht in 1633 van Floris van Merode, heer van Oirschot, de heerlijkheid Eckart onder Woensel en voerde toen reeds het praedicaat van Jonker. |
11. | Jonker Gijsbert Pieck van Tienhoven had van zijne vrouw Barbara van Dorp, behalve eenige kinderen, die ongehuwd stierven, deze dochters: Johanna, Elisabeth en Cornelia Pieck van Tienhoven. |
12. | Dit huis, dat thans nog een sierlijken antieken gevel heeft, staat aan den hoek van het tweede Korenstraatje en de Doode Nieuwstraat. Met Zuidwaarts zal in de akte bedoeld zijn Noordwaarts. |
13. | Deze kapel moet een ander bedehuis dan de Minderbroederskerk geweest zijn. Zie Deel 1 p. 188. |
14. | Zie Deel II p. 452. |
? |
RedactiePensmarkt 16 tot 24: drie grote, een kleine en drie achterliggende kelders (samen ca 300 m2). Bovendien aansluiting mogelijk met achterliggende kelders richting Dode Nieuwstraat en Guardianenhof (ca 100m2), kelders deels echter niet meer authentiek.Verkennend onderzoek publieksfuncties kelders aan Markt en Pensmarkt |
|
2006 |
Kees van de OordHertog Godfried bouwde het eerste stenen huisBrabants Dagblad woensdag 30 mei 2006 (foto) |
|
2012 |
Stefan MolenaarBampraat : KappenBossche Bladen 2 (2012) 70-71 |
1865 | J. Cikot (particulier) - J.H.H. van Rijckevorsel (bierbrouwer) - E.A. Roger (wijnhandelaar en agent der Haarlemsche brandverzekering-maatschappij) - wed. van Vliet (koffijhuishoudster) |
1875 | E.A. Roger (wijnhandelaar) - J.T. van der Velden (logement en restauratieh.) - wed. A.C. van Vliet (koffiehuishoudster) |
1881 | J.J. Hurkens (koffiehuishouder) |
1908 | J.H.J. Beukers (café-restaurant Parlement) |
1910 | J.H.J. Beukers (café-restaurant Parlement) |
1928 | Gebouw R.K. Werkliedenbond |
1943 | N.V. Bata (speciale afdeeling pedicure en kousenreparatie, schoenhandel) |
2009 | Cool Cat |
1910 | J.W.C. Herboldt (sigarenmagazijn) |
1928 | J.W.Chr. Herboldt |
1875 | J. Scheltema (ontvanger der registratie zegel successieregten en domeinen) |
1881 | P. van den Braak (tailleur) - P. Gremmé (mr. broodbakker) |
1908 | J.F. van Maaren |
1928 | mej. H.J.A. van den Bergh |
1943 | G.A.P. van Bokhoven (vert. agent) - P.C.R.M. van Bokhoven (verzekeringsagent) |
A. van Sasse van Ysselt, 'De inventaris eener voorname herberg van Den Bosch in het begin van de 16e eeuw' in: Taxandria (1908) 245-249
Aug. Sassen, 'Logement ,,De Zwaan'' te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1908) 186
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 200